De nacht in Lissabon – Erich Maria Remarque

“Hou van me en stel geen vragen”

“De volgende dag werden wij op transport gezet naar de Pyreneeën. De troosteloze en opwindende odyssee van angst, humor, vlucht, bureaucratie, wanhoop en liefde begon”

 

Voor de eerste maal is deze roman uitgegeven in 1962. Het is een aangrijpend, maar ook ontroerend liefdesverhaal van twee jonge mensen in oorlogstijd en het is tevens een tijdloze getuigenis over de angsten van vluchtelingen en de wreedheden en terreur waarmee zij te maken krijgen. Essentieel is het voor de hoofdpersoon om zijn verhaal door te vertellen zodat zijn/hun sporen niet gewist worden door de tijd. Hun strijd naar en voor de vrijheid. “Wie wil er nu veilig in een kooi zitten?” (blz. 216)

1942 – Lissabon – Tweede Wereldoorlog. Veel mensen zijn op de vlucht voor Nazi-Duitsland en willen zo snel mogelijk Europa verlaten. Er zijn al heel wat wegen / landen gesloten. De enige mogelijkheid om naar de vrijheid te komen is nog via de haven van Lissabon. Het laatste schip staat op het punt om de volgende dag te vertrekken naar het vrije Amerika. De ik-verteller (Duitser, vluchteling) staart vol vertwijfeling naar het schip. Zojuist heeft hij zijn laatste geld in het Casino verspeeld en heeft nu geen rooie cent meer om met zijn vrouw Ruth aan boord te kunnen gaan. Trouwens de benodigde papieren heeft hij ook niet.

Wonderen gebeuren soms…. Plotseling komt er een onbekende man naar hem toe die zegt Josef Schwarz te heten; een valse naam en een vals paspoort zoals later blijkt. Deze man heeft een verrassend voorstel. Op voorwaarde dat de naamloze ik-verteller de hele nacht zijn verhaal aanhoort, krijgt hij de benodigde paspoorten, visa en geld en kan hij samen met zijn vrouw vertrekken naar de vrije wereld. Hij wil dat zijn verhaal niet verloren gaat. De “ik” kan niet anders dan accepteren… Hij voelt zich eigenlijk op die manier gegijzeld. Schwarz begint zijn verhaal, zijn eigen vlucht uit Duitsland, de scheiding van zijn vrouw Helen, zijn zwerftocht door West-Europa, zijn ballingschap in Frankrijk. Dan besluit hij na vijf jaar om onverklaarbare redenen terug te keren naar zijn geboortestad Osnabrück om zijn vrouw nog een keer te zien. Op wonderbaarlijke wijze slaagt hij daarin. Helen besluit met hem mee te vluchten. Schwarz weet niet dat zij ongeneeslijk ziek is. Hij weet wel dat ze nu beiden zeer actief gezocht worden door haar fanatieke broer, een SS-er pur sang. Hij zit hen persoonlijk op de hielen.

De setting (heel origineel!) is de haven van Lissabon. De lezer weet min of meer hoe de afloop is. Maar is dat wel zo? Er zijn nogal wat vragen… Bijna alles wordt pas duidelijk op de laatste bladzijde.

De monoloog van Schwarz voert zijn luisteraar en de lezers van bar naar bar, van kroeg naar kroeg, van nachtclub naar louche bars in een herkenbaar Lissabon. De wandeling wordt steeds angstaanjagender en loopt als het ware parallel aan de barre tocht van Schwarz tot aan het eindpunt: de haven van Lissabon.

Het schrijverstalent van Remarque is opmerkelijk eenvoudig en zeer trefzeker. Mooie natuurbeschrijvingen wisselen af met beschrijvingen over het onverbiddelijke en afschrikwekkende Duitsland, waar ook de eigen inwoners behoorlijk geïndoctrineerd worden. Ook Frankrijk komt er niet al te best vanaf. Mooie filosofieën tijdens het verhaal over vele thema’s. Zie ook het tweede citaat boven mijn recensie dat te vinden is op blz. 153. De parabel van de kreeften op blz. 154 vond ik heel herkenbaar. Ik leerde weer nieuwe woorden: “knikkerbestaan” – blz. 67.

Iedereen wantrouwt iedereen. Ook Helen wantrouwt Josef wanneer hij weer in Osnabrück terugkeert. Dat was soms benauwend. Voer voor psychologen. Slagen zij erin elkaar wederzijds weer te vertrouwen? Maakt Helen wel de juiste keuzes? Is er nog wel een toekomst? Er is nog een andere dreiging…. En dan kom ik bij de quote bovenaan mijn recensie. “Hou van me en stel geen vragen!” – blz. 125.

Een laatste filosofisch, veelzeggend citaat uit dit boek dat ik met vier grote sterren heb gewaardeerd.

“Ik zag hem de straat uit lopen met zijn koffer in zijn hand, een armzalige gestalte, het beeld van de eeuwige bedrogene en de eeuwige grote minnaar. Maar had hij de vrouw die hij liefhad, niet veel dieper bezeten dan de kudde stompzinnige overwinnaars? En wat bezitten wij eigenlijk werkelijk? Waarom al dat kabaal om dingen die op hun best slechts voor korte tijd geleend zijn; en waarom zoveel gepraat erover of je ze meer of minder bezit, als het bedrieglijke woord “bezitten” toch slechts betekent: Lucht in je armen sluiten? (blz 249-250).

Zeist, mei 2018