Een hart van steen – Renate Dorrestein

© 1998  –  UITGEVERIJ CONTACT

“WE ZULLEN ERVOOR ZORGEN DAT ZIJ NIET LIJDEN”

Vijf en twintig jaar later, nà die ene, allesoverheersende tragedie die zich in het ouderlijk huis aan de Lijsterlaan 11 heeft afgespeeld, komt Ellen (de enige overlevende Van Bemmel) terug op de plaats des onheils, op de plek van de misdaad, van de meervoudige gezinsmoord. Haar zusjes Sybille en Ida en broertje Kester hadden het drama niet overleefd. Haar ouders ook niet. Het schijnt inderdaad dat ze niet hadden geleden. De politie had Ellen (12) en haar broertje Carlos (3) in de donkerste hoek van de oude kelder, huilend van angst gevonden. Beiden gaan ze naar het weeshuis De Eenhoorn. Carlos wordt enige tijd later geadopteerd; wordt nu Michiel Kamphuis en verdwijnt uit haar leven. Hij lijdt aan compleet geheugenverlies dat hem waarschijnlijk aangepraat is door zijn “goedwillende” adoptieouders.

Ellen (37), altijd al de intelligentste van het vijftal kinderen is inmiddels patholoog-anatoom geworden en heeft dus nu haar ouderlijk huis teruggekocht om daar weer te gaan wonen. Ze heeft een jaar vrij genomen om het huis weer in de oude staat terug te brengen. Maar, al snel is zij noodgedwongen aan bed gekluisterd door complicaties bij haar zwangerschap. (Ze heeft gekozen voor een onbekend vaderschap). Ellen heeft nu alle tijd om terug te kijken op haar leven en vooral komen alle herinneringen uit haar jeugd naar boven nu ze telkens weer het fotoboek nader bekijkt. Ze speurt naar aanwijzingen op de gezichten op de foto’s. Er zijn zoveel onopgeloste vragen. Waren er al tekenen voorafgaand aan het drama die onopgemerkt zijn gebleven? Was dat bijvoorbeeld de fluitketel met gloeiend heet water die Carlos over zich heen kreeg toen hij aan zijn moeders buik mocht voelen hoe het nieuwe zusje bewoog? Weken ziekenhuis en een flinke verbranding… Ellen had vanaf het begin een soort banvloek over het nieuwe zusje uitgesproken. Het huis was vol, vond ze. Ook dat gevoel van wroeging, van schuld laat haar al tijden niet los en belemmert haar in haar rouwproces. Iedere ochtend, al vijfentwintig jaar lang, wordt ze wakker met de vraag: “Waarom heb juist ik het drama overleefd?” Het antwoord is te onthutsend.

Het boek is geschreven in de tegenwoordige tijd met daar tussendoor steeds weer flashbacks naar de leuke voorvallen en verschrikkelijke gebeurtenissen van 25 jaar geleden. Deze flashbacks creëren voor de lezer een bepaalde afstand met betrekking tot het vreselijke drama dat beetje bij beetje steeds duidelijker wordt. Met soms onbarmhartige pen beschrijft Dorrestein haar herinneringen over de ouders, hun intense, warme liefde voor elkaar, hun rol in het knipselbureau dat ze runden en hun rol in het gezin met toch een ondergeschikte rol voor vader Frits, de herkenbare jaloezie tussen de vier broers en zussen die tot de komst van het vijfde kind één slaapkamer op zolder met elkaar deelden (de andere kamers waren nodig voor de knipselarchieven) en de rol van Ellen als derde kind in het gezin, zij was volgens haar vader het beste kind, het cement tussen de andere kinderen, een belangrijke rol.…”Waar zouden we zijn zonder jou?”

En dan de godsdienstwaanzin van haar moeder die optreedt nà de geboorte van de nieuwe baby. (Ida was een huilbaby, “een gillend gat” lezen we). De duivel is ahw meegekomen en dicteert haar wat ze moet doen. Moeder Margje krijgt vreselijke gedachten en ze gaat over tot de meest afschuwelijke en onmenselijke handelingen die door de schrijfster met vaardige pen enorm uitvergroot worden. De lezer krijgt kippenvel en schreeuwt bijna: “Doe het niet!” en moet het boek even wegleggen, maar in het gezin bemerkt eigenlijk niemand iets bijzonders aan de moeder. Op dit soort afgrijselijke momenten verandert het perspectief vanuit Ellen naar de daders waardoor de lezer nog meer directe ooggetuige wordt.

Het boek leest als een thriller, een horrorverhaal, schrijnend wreed en soms toch ook weer vertederend maar zeker moeilijk te vergeten. Het spookt nog heel lang na. En als lezer heb je toch weer wat vragen…

Hoe loopt dat af met de komst van de nieuwe baby van Ellen zelf? Zit het in de genen? Er zijn ook nog de sprekende fantomen van haar overleden broer en zus die haar te pas en te onpas haar hele leven al bestoken. Kan zij daar afstand van nemen? En nu zij antwoord heeft gekregen op haar vraag “Waarom juist ik niet?”, kan zij daarmee leven?

Ik verwijs naar het citaat voorin het boek van Neeltje Maria Min: “Mijn moeder is mijn naam vergeten”

“noem mij, noem mij, spreek mij aan,

o, noem mij bij mijn diepste naam.

 

Een laatste prachtig citaat (vanuit het weeshuis bezoekt Ellen het graf van haar overleden familie):

“Als je goed keek, zag je dat de grafsteen hartvormig was, een ijskoud stenen hart dat alles zou overleven zonder ooit een tel te hoeven kloppen. Het zou er nog zijn, als iedereen die eronder lag, allang vergeten was. (…) Waar ging je heen als je naam werd uitgewist? (…) Plotseling zag ik dat er voor Carlos en mij plaats was opengelaten op de steen. De rozen glipten uit mijn hand en vielen als bloeddruppels in de sneeuw.”

Vier sterren voor deze ”oude Dorrestein”, die ik ook twintig jaar later weer met veel interesse en bewondering voor haar schrijftalent heb gelezen. Eigenlijk nog steeds een tijdloze roman met een helaas wel heel herkenbaar thema.

Zeist, 18 december 2017

Wil van Basten-Malipaard