Bloedbroeders – Guy Prieels

“WIE IS DE JUDAS?”…”MIJN BROER?”

Zo besluit Guy Prieels zijn laatste misdaadroman “BLOEDBROEDERS”.

Met de arrestatie van René Verstuyft komt er een einde aan de terreurdaden van de Zwarte Bende van de gebroeders Verstuyft en Van Hoe die in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog rovend en moordend door Vlaanderen trekt en die verantwoordelijk waren voor dertien moorden en talloze gewelddadige overvallen. Zij werden ter dood veroordeeld in 1924 in wat men toen noemde “Het Proces van de Eeuw”. Er zouden er overigens in België nog een paar volgen: de Bende van Nijvel (begin jaren 80), de zaak Dutroux (ontdekt in 1996 – maart 2004 startte het proces).

En René had dit verraad voorzien. Wij lezen o.a. op blz. 306/307 over broer Rosse Mon: “Mon begreep de draagwijdte van zijn daden niet.”(…) “Als Mon zijn mond opendeed zou iedereen die van ver of dichtbij bij de bende betrokken was voor de bijl gaan. Klikken betekende voor het merendeel van hen de doodstraf. Mon was echter ook de schakel waar de ketting zou breken als de spanning te groot werd.”

En als er één schaap (verklikker) over de dam is, volgen er meer…

Blz. 315: “René kon dan voor de duvel en zijn moer niet bang zijn, het gevaar dat uitging van een afgewezen vrouw schatte hij verkeerd in. Zij (Schoon’Irma) keek hem na met gemengde gevoelens. Mij zet je niet ongestraft te kakken, Verstuyft, zelfs jij niet. En er was nog Josefina van Cauteren (de vrouw van Kamiel Dhont, bijnaam Kop en Kloten), ook een jaloers wijf…zie blz.236.

Maar we gaan terug naar de eerste zin van het boek. “Berouw? Niemand heeft me gevraagd berouw te tonen toen ik verplicht werd mensen dood te schieten aan het front. Berouw is komedie om minder straf te krijgen”.  Deze woorden noteerde sterreporter LDL als antwoord op de slotvraag van zijn interview met de 83-jarige René Verstuyft. “Het meedogenloze roofdier, inmiddels verschrompeld tot een mensenschuwe kat, sleet zijn laatste dagen als tuinier in een bejaardentehuis in Lier waar hij, met 36 jaar gevangenisstraf achter de rug, zijn tijd besteedde aan de liefdevolle verzorging van bloemen en planten”.

Eigenlijk had ik verwacht dat René ook nog wel een hond als gezelschap zou hebben. Was dat immers destijds niet het kantelpunt voor René om te deserteren en eenmaal thuis voorgoed de criminele wegen op te gaan?

Want met een flashforward lezen we op blz 8 al: “Voor ik mijn snor druk, jaag ik die rotzak een kogel door de kop”. René’s enige dierbare bezit, een Fox-hondje, de mascotte van de compagnie, wordt door de jaloerse sergeant Collignon samen met andere honden en katten vermoord en zij worden aldus een sterrenmenu voor alle ratten in de loopgraven.

René zegt tegen zijn broer Mon op blz. 186: “We voeren oorlog. Met één doel: de plaats veroveren die de wereld ons ontzegt. En de slachtoffers die daarbij vallen zijn van geen tel. Je hebt geen flauw benul van het gemak waarmee de sterrendragers hun soldaten de dood instuurden. Met duizenden tegelijk. Levens van 65 centiem per dag. Daar viel niet te kiezen. Wij hebben wel keuzes gemaakt en daarbij een weg genomen zonder terugkeer. We hebben alle grenzen overschreden. Ieder van ons.”

En tegen zijn lief Maria zegt René op blz. 187: “Naar de goudmijn of naar de guillotine”. (…) Dertig jaar gevang is ook onthoofding”.

Die dertien moorden en talloze gewelddadige overvallen worden door Guy Prieels successievelijk in een uitermate boeiende schrijfstijl, of liever gezegd geheel eigen vertelstijl verwoord. We volgen via de pen en door de ogen van de schrijver niet alleen de criminele leden van de bende, maar zeker ook de slachtoffers en hun verklikkers. Ook de thuissituaties ontbreken niet.  De karakteristieken van de personen zijn meedogenloos goed beschreven: (blz. 294: de beschrijving van slachtoffer Edouard “een afgeborstelde snijboon met een messcherp snorretje onder een ver uitstekend neusorgaan”.              

Door dit vertelperspectief van de alwetende schrijver zit de lezer a.h.w. midden in deze film, krijgt de nodige “couleur locale” mee, ziet hen voor zich, voelt, ruikt hun angst, pijn, seksuele genoegens…hoe afwijkend ook… Macht erotiseert, zegt men. Ik had sterk de indruk dat misdaad/corruptie dat ook doet! Of is dat hetzelfde? De impliciete humor van Prieels?!  En dit alles in een prachtig sappig Vlaams behorend bij zo’n 100 jaar geleden. Alle waargebeurde feiten waren er. Maar de fictie eromheen was zo verrassend fantasievol! Toch bleef het verhaal gruwelijk en spannend, maar dus ook luchtig, erg grappig en soms heel herkenbaar. Ik kon zelfs enige sympathie opbrengen voor topcrimineel René met zijn Maria. De Romeo en Julia in dit boevenepos. En met hem meeleven toen Maria toch weer “uit arren moede” intrekt bij haar man. In de laatste alinea van het hoofdstuk dat geheel over Maria van Zele gaat (vanaf blz. 134) lees je hoe René haar soms ziet: “Zij leek sprekend op die andere Maria (…) uit de platgeschoten kerk (…) Dezelfde lieflijkheid, dezelfde gratie, dezelfde onschuld. Onbevlekt ontvangen, ook al was de oorlog in al zijn gruwelijkheid over haar heengegaan.”

De andere dames in de Bloedbroeders komen er niet zo best vanaf; zij hebben louter fysieke kwaliteiten. Met uitzondering misschien van de moeder van René, heel toevallig heet zij ook Maria…

Interessant is het om te lezen hoe Prieels denkt over de tijd van toen en deze verbindt met het heden. Vooral in zijn kritiek op de magistratuur en het hele politiële apparaat dat elkaar tegenwerkt of niet (wil) samenwerken. En we mogen de Kerk hier niet vergeten.

Nog een laatste opmerking over de eigen vertelstijl van Prieels. Het katholieke België uit die tijd wordt bijna op elke bladzijde, al is het maar terloops, beschreven. Prieels is daar een meester in, waarschijnlijk door zijn eigen katholieke opvoeding. De eerste zin van het boek begint al met “Berouw”. Voor de laatste zin, zie de titel van mijn recensie: “Wie is de Judas”. Lees dus ook de vergelijking met de Maagd Maria en Maria van Zele, hiervoor. Een van de mooiste en leukste vond ik op blz. 227, het is een echt “Prieelsje”: Ook Trifon werd meegenomen voor verhoor, maar hij verweerde zich als een duivel in een wijwatervat (…). Hij, Trifon Vandeputte, beschouwde zichzelf als de Barmhartige Samaritaan (…).

Een van de diepere lagen in dit boek is de psychologie van de mens die goed wordt uitgewerkt. Bijvoorbeeld: Wat doet een mens in oorlogssituaties? Wat is hij nog waard? Hij is kanonnenvoer voor krap 65 centiem per dag.

Is René crimineel geworden door de oorlog? Post-traumatische stoornis misschien? Volgens mij, zat het criminele er al wel in. Zie ook de vergelijking met bendelid Henri de Meyer; ze waren vrienden sinds hun kinderjaren en haalden toen al beestachtige dingen uit. René was steeds de meerdere. Blz. 265: René stak enkele van die heethoofden lek nog voor Henri zijn mes had kunnen trekken”.

Hoe reageert een mens als hij vernederd wordt? Zo is René oorlogsheld en zo is hij patattenjas. Dat pikt hij niet. Hij moordt zonder aanziens des persoons. Ook zijn zwak voor honden maakt van hem een moordenaar. Zelfs de dames Schoon’Irma en Josefina wensen niet vernederd te worden en zinnen op wraak. En zo zijn er nog meer personen in dit boek.

Het moge duidelijk zijn, ik ben zeer gecharmeerd van de Bloedbroeders. Ik heb het boek twee maal gelezen. Ik heb vele mooie citaten opgeschreven. Ik geef dit boevenepos dan ook VIJF STERREN. Ik kijk uit naar de verfilming van de Bloedbroeders naar het scenario van Guy Prieels. Intussen heb ik “De wraak van meneer Jules” maar aangeschaft. Guy Prieels bedankt! Mille fois.

Zeist, 26 juni 2017

Wil van Basten-Malipaard